Regenbui en zonneschijn
Hoe vreemd toont zich ons de wereld
Een boog vol van kleur
Donkere wolken pakten zich boven zijn hoofd. Rommelend schoven ze over elkaar. Het deerde hem niets, in zijn hoofd scheen de zon. Dikke druppels vielen op zijn hoofd, kropen langzaam via zijn nek naar beneden en nog voor hij tien stappen had kunnen zetten was hij tot op het bot doorweekt. En nog altijd scheen in zijn hoofd de zon.
Donkere wolken
Pak mijn hand om te schuilen
Tuimel nog dieper
Bij een put bleef hij staan. Diep in die put zat iemand. Ze kon er zelf niet uit komen, niet zonder hulp, dit is niet goed. Er was verder niemand in de buurt, dus stak hij zijn hand naar haar uit, iemand helpen kan nooit kwaad en de zon scheen nog fel genoeg door de wolken die nu in zijn hoofd waren gekropen. Maar ze kon er niet bij, probeer wat verder te reiken riep hij haar toe, maar ze kon niet. De zon werd waterig. Wanhopig probeerde hij zelf veder over de rand te leunen. Hij verloor zijn evenwicht en viel. Diep, dieper dan zij storte hij de de bodemloze put in.