Vensters

Ik zit weer in mijn kamer. Met die kast, een tafel, drie stoelen. Op die tafel mijn venster naar ‘de wereld’. Ik staar over mijn venster. Daarachter, aan het eind van de kamer, een groter venster. Een grotere wereld. Onbereikbaar. Een barriere. Onzichtbaar. Obstakels in mijn hoofd. Normen en Waarden. De plekken die ik zie. De plekken aan de overkant. De plekken zijn van een ander. Onbereikbaar. Ik staar van het venster weer naar mijn eigen venster. Het venster op mijn tafel. Ik zie plekken. Sommige ver weg. Sommige dicht bij. Ik ga er heen. De plekken zijn van iemand anders. De plekken zijn van iedereen. Iedereen is bereikbaar.