Scherven

Scherven brengen geluk, dat is het bekende gezegde. Gezien de hoeveelheid glas die ik in mijn leven heb zien sneuvelen zou ik volgends die logica een zeer gelukkig leven moeten hebben. Als ik terugkijk, kan ik niet anders concluderen dat scherven en geluk elkaar in mijn leven in ieder geval niet opvolgen. Naast een zeer lichte angst voor snijwonden en dus het ter handen nemen van scherpe objecten zoals daar dus zijn: glasscherven of zwaarden(zo verzocht hij de goden), zijn de momenten van brekend glas nooit zulke vrolijke geweest. Het relativeerd wel, die opmerking, het lucht misschien wat op, wekt verlangen naar het geluk, als een zelf opgelegde projectie van het geluksgevoel. Scherven vragen meestal ook om directe actie, laten liggen kan niet, zoals met andere geknoeide, verkruimelde, gesneuvelde zaken. Een gevallen pak suiker kan de volgende ochtend wel, als de hond het al niet heeft opgeruimd. Donderd de boekenkast met inhoud om, dan is er ook nog geen man overboord. Maar glas is anders, scherp, pijnlijk, de hond zou haar poten openhalen, jezelf ook, de kinderen de volgende ochtend, dus gelijk opruimen die handel. Ondertussen heb je de tijd om alles rustig te overdenken, te bezinnen, te relativeren, het bekende gezegde van geluk zoeft dan ook altijd onmiddelijk door mijn hoofd. Daar is het dan waarschijnlijk ook voor bedoeld. Misschien is het beter te stellen: Scherven brengen relativering. Relativering op zijn beurt weer inzicht en bezinning, wat bijdraagt aan je eigen geluk. Maar dat is gelijk minder pakkend. Het glas breekt. Breekt het moment van de impasse of juist die van de escalatie, het breekt alles wat het maar wil. In kleine overzichtelijk stukjes, scherp, venijnig, als kleine angels, die je stukje voor stukje uit de pijnpunten kan trekken.