Het mannetje en de zee


In alle vroegte sluipt het mannetje de trap af. Op zijn blote voeten. Tree voor tree.

Zijn slippers staan al bij de deur, de avond tevoren al netjes klaargezet. Op het tafeltje een zakje boterhammen.

De zon komt net boven de horizon kijken. Het gras tussen huis en schuur, nat en kil, kriebelt aan zijn blote tenen.

In het schuurtje staat een hengel, gisteren gehaald. Met de hengel over de schouder gaat het mannetje op pad.

Het pad gaat door het bos naar de duinen en het strand. De zee ruist, het water tikt aan zijn slippers. De grote leegte stemt het mannetje meer dan tevree. Zo staat hij daar. Zijn hengel vergeten.

Plots steekt een visje zijn kop op uit de golven en roept naar het mannetje: "Hé! Hé mannetje!"

Het mannetje kijkt verwonderd naar het visje.

"Hé mannetje, waarom gooi jij je hengel niet uit?"

Het mannetje kijkt naar zijn hengel. "Ik staar veel liever naar de zee. Laat me verzwelgen in het geruis. De wind om mijn oren. Wat als ik mijn hengel uitgooi, een vis vang? Wat dan? Dan is mijn rust toch verstoord? Ik zou de vis van haak moeten halen, glibberig, mijn vingers vol schubben en slijm."

"Vanwaar dan toch die hengel?" vroeg de vis verbaasd.

"Hoe zal ik dat eens uitleggen.. mijn vrouw.. zij vind het vreemd zoals ik ben, zoals ik graag staar naar de zee, genieten kan van niets, tevreden ben met wat ik heb, al is het niets."

"Dus die hengel laat je vrouw denken dat je vissen gaat?"

"juist."

"En als je zodadelijk thuis zal komen, zonder vis?"

"Dan zal ze me verwijten dat ik niet vissen kan, dan kan ik dat beamen. Dan ga ik naar de viskraam, vertel haar hoe goed ze koken kan, zo gaan we beide tevreden weer naar bed."

"Wat als je eens iets wensen kan? Wat wens je dan?"

"Och visje toch. Ken je niet het verhaal, van het mannetje Timpetee en botje in de zee. Zijn vrouw die heette Jessebil, zij wist niet wat ze hebben wil"